De korte periode die iedereen wel eens meemaakt, tussen studeren en eerste job, is er vaak eentje van pure euforie. Vaarwel schoolbanken en de dagen spenderend achter boeken in een donker kamertje, hier komt het echte leven.

In mijn geval betekende het dat ik mocht assisteren op de computerafdeling van een bedrijfje uit de buurt. Dat het maar een tijdelijke uitzendjob was, maakte op dat moment niet uit. Via mijn Netscape Navigator kon ik zo alles terugvinden en alles wat ik nodig had zette ik als een professional met Nero Burning Rom op een CD’tje, want ik kon dat. Kortom, ik was er helemaal klaar voor.

Dat mijn aanvankelijk idealistische kijk op het arbeidsleven geen lang leven beschoren was, werd helaas na een paar dagen overduidelijk. Het echte kantoorleven was lang niet zo flitsend zoals Michael J Fox ons in The Secret of My Success deed geloven. Bovendien leek spijbelen plots niet meer toegelaten en zelfs ganse dagen ter plekke nietsdoen was geen optie. Zo ergens ter afronding van dat eerste baantje, zo na een maand of zes, maakte ik ook kennis met het principe van evaluatie.

In een veel te grote vergaderzaal zat ik helemaal alleen met een keurige manager tegenover me. Zo’n type van een jaar of 45 in een maatpak met voor hem een bundel A4’tjes.

“Je hebt sommige zaken goed gedaan”, zei hij in niet geheel smetteloos Nederlands.

Waar hij eigenlijk precies vandaan kwam, is me tot vandaag niet helemaal duidelijk. Een eigenschap die hij overigens deelt met zowel mijn favoriete afhaalsnack als de spelverdeler van Club Brugge, doch we dwalen af.

“Je hebt wel nog een belangrijk werkpunt: komplietnes.”

Verbazing maakte zich meester en de blik in mijn ogen verraadde allicht onrechtstreeks verlangen naar verdere duiding.

“Je moet de zaken beter afwerken, het geheel volledig en kompleet afronden, komplietnes dus.”

Pas na vier lange seconden verbijstering begreep ik dit managers taaltje: completeness!

De voorbeelden logen er niet om: van toen ik een PC vervangen had bij de verantwoordelijke logistieke dienst maar vergeten was om eigenlijk het belangrijkste programma te installeren? Of dat Users die een issue aangeven een fix of tenminste een update van de troubleshooting verwachten. Of toen er bij de dienst boekhouding gemeld werd dat IT niet alles netjes had achtergelaten met de sneer “Oude toestellen en lege doze van de nieuwe opruimen is een taak voor de computerdienst, niet de poetsvrouw”.

Als hij het zo stelde, klonk het eigenlijk best wel aannemelijk maar ik beken: hoe meer ik er sindsdien op begon te letten, hoe vaker het misloopt. Altijd ontbreekt de foutloze finishing touch en ik krijg er maar geen vat op.

Maar moet het eigenlijk altijd wel zo volmaakt zijn? Het mag wel eens wat minder. Zelfs Doe Maar bezong het “Leven met een Zeven” (in plaats van het streven naar een tien). Niemand houdt toch van die ene collega die altijd alles perfect tot in de puntjes afwerkt of het steeds beter weet?

Completeness? Kompleet verkeerd. De kunst van het afwerken en het eeuwige streven naar volledigheid is nergens voor nodig. Daarom blijven we er allemaal best stiekem naar op zoek want soms is “niet helemaal af” ook gewoon goed.