De stad waar ik woon is best klein. Een fastfoodketen tref je hier niet, maar sinds een paar jaar duiken plots allerlei “hand car wash” bedrijfjes op. Vaak gevestigd in leegstaande garages of oude bedrijfspanden, die ze zonder al te veel moeite omtoveren tot wassalons voor auto’s met karretjes vol met stofzuigers, hogedrukreinigers en talloze vodden en sprays. Geen lange wasstraten maar alles gebeurt met de hand.
Ik kom er niet zo vaak. Wel maak ik er een gewoonte van om de dag voor een lange autovakantie hun een bezoekje te brengen. Als een soort van ritueel die de reis een officieel startschot toebedeeld.
De medewerkers van dergelijke car washen lijken nooit vrolijk. Ik begrijp hen en twijfel of ik hen niet eerder pest dan wel steun door toch langs te komen. Ik versta hun taal niet, de mannen roepen hard naar elkaar terwijl ik braafjes zo stil mogelijk achter het stuur zit. Een guur type met gouden tand die zo uit een piratenfilm lijkt te zijn weggelopen, gebaart streng dat ik een metertje verder moet rijden. Braaf volg ik de instructies op, ook autobestuurders lopen -of beter gezegd: rijden- hier best in de pas.
Na minutenlang schrobben en vegen, komt hun leider nog even de buitenkant inspecteren en gooit hij als afsluiter nog een emmer proper water als zegening tegen alle zijden van de wagen. Ook een soort van ritueel, heb ik me laten vertellen, om extra bescherming te vragen van de goden.
Het ene ritueel voor de andere, al denk ik na hoe het mijne te veranderen.